De Vlier (sambucus nigra)

De vlier is zowat de meest archetypiese "struik" die er be-staat: hij "verschijnt" uit het schijnbare niets op allerlei plaat-sen waarop daarvoor niets stond. De vlier schijnt een voorkeur te hebben voor al die vergeten plekjes en verloren hoeken, dat een door de mens gekultiveerd landschap achterlaat: braak-land, ruigten, struwelen, heggen, langs weggetjes en bosranden, tussen koterijen, aan stallen, zomaar tussen andere struiken en bomen, en zo kunnen we maar doorgaan. In realiteit, wordt vlier-zaad verspreid door vogels, die zich te goed hebben ge-daan aan zijn bessen, en ergens op een rustig plekje hun ont-lasting droppen. Het lijkt er dus alleen op, alsof de vlier uit het magiese "niets" ineens verschijnt; in wezen duikt hij dus op, op die banale en verlaten plekjes waar mens en dier hun ontlasting "laten".

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de vlier een be-scheiden "boom" is. Vooreerst in afmetingen: hij kan maxi-maal uitgroeien tot een struik van een 4-tal meter hoog; verder reiken zijn ambities niet. Vervolgens in zijn voorkomen: er is niets bijzonders of speciaals aan de vlier: onopvallend grijs-groen blad, rommelige takken die kriskras uit één centaal wor-telpunt uit de grond groeien, een geur die eerder naar "stin-kend", dan naar welruikend gaat, geen speciale herfstkleur, en ook hier kunnen we blijven doorgaan. Het is een boompje dat over het hoofd gezien wordt, en dat men "maar laat staan" op een plaats waar hij niet in de weg staat. De vlier is dan ook een gemakkelijke boom: hij is zo slap en week van samenstelling, dat men hem bij wijze van spreken met de blote hand kan snoe-ien. Zijn takken zijn immers zo broos en breekbaar, dat men die manueel kan afbreken.

Er zijn wel twee momenten in het jaar dat de vlier bij uitzonde-ring wél in de belangstelling staat: wanneer hij bloeit, en wan-neer hij bessen draagt. Zo bijzonder zijn de bloei en de bessen van de vlier dan weer niet: de schermen zijn gewoon ivoorwit of crème, maar met een massa; en hetzelfde kan gezegd worden van de zwarte bessen. Maar het feit dat er aan de vlier zoveel "te rapen valt" maakt hem tot een populaire boom: hij mag dan weliswaar niet in aanmerking komen voor een schoonheids-prijs, hij is erg vrijgevig in het delen van wat hij heeft. In de nazomer, wanneer zijn bessen rijp worden, weet iedereen de vlier dan ineens staan. En als ik zeg "iedereen", dan bedoel ik ook iedereen: van klein tot groot, van jong tot oud, en van vogel tot mens. De vlier lijkt dan wel één grote snoepboom te zijn geworden, waaraan iedereen zich te goed doet.

Medicinaal én culinair zijn de toepassingen en de recepten van de vlierbloesem en vlierbessen dan ook legio: van het in pannekoekendeeg draperen van bloesems tot de bekende hoestsiroop van vlierbessen; van de nierstimulerende en zweet-bevorderende eigenschappen van gedroogde vlierbloemetjes, tot de bereiding van middelen voor de keel op basis van vlier-bessen. De vlier is goed voor kwakkelkoortsjes, kwakkelkwaal-tjes zoals verkoudheden en "zich onwel voelen", en allerlei klei-ne ongemakjes die het leven van elke dag kunnen bemoeilijken wanneer ze opduiken: hoest, hoofdpijn, keelpijn, kiespijn, oor-pijn, oogpijn, aften in de mond, "brandende" voeten, buikpijn, nervositeit (slaapthee), hooikoorts, ..... Daarom is het dus dank-baar van een vlier in zijn onmiddellijke nabijheid te hebben: het is een erg nuttige of "bruikbare" boom, die als eerste hulp kan dienen. In de Skandinaviese landen kookt men vlierbloe-men met suiker en citroen in tot een siroop, die dan aangelengd met water een heerlijke limonade geeft.

Samengevat kan men zeggen dat de vlier een bescheiden en hulpvaardige boom is: hij heeft weinig nodig, en neemt met weinig genoegen, terwijl hij veel geeft. De vlier-energie past derhalve bij het mensentype dat zich voor zijn medemens steeds bereidwillig toont: altijd klaar om te helpen, altijd bereid om tijd vrijmaken om aandacht te schenken, gehoor te geven of een handje toe te steken. Men kan op zo iemand steeds beroep doen; men kan aan zo'n buur of familielid steed vragen om te komen helpen bij een karwei. De keerzijde van de spreekwoor-delijke médaille, is dan weer, dat de bereidwilligheid van hulp vaardige mensen vaak niet genoeg naar zijn waarde wordt ge-schat: men vindt dat vlug "normaal". Zoals de vlier dan als "ordinaire boom" onopgemerkt blijft, worden vlier-mensen nogal vlug letterlijk en figuurlijk over het hoofd gezien: zij heb-ben weinig kapsones, stellen weinig eisen, en hebben geen groot ego. Men beschouwt hen daardoor vaak al te gemakkelijk als manusjes-voor-alles, meid-voor-alle-werk, loopjongens of een soort dienaars.

Alhoewel veel werk een dienend werk is, is dat geenszins een reden om daarop als "minderwaardig"(sic) werk neer te kijken. Of het nu de wc-madam is, de stratenmaker of stratenveger, de bejaardenhelpster, de tuinman of de postbode, de beerruimer of de fabrieksarbeider aan de lopende band, AL dat werk is even noodzakelijk en essentiëel voor het funktioneren van een maatschappij als de zogezegde "nobelere" beroepen die hoger in aanzien staan en beter vergoed worden. Wie het dus hoog in zijn bol dreigt te krijgen, en een les in nederigheid nodig heeft, doet er goed aan, om eens de vlier een bezoek te brengen. Of beter nog: van een vlier in zijn tuin te planten, als perma-nente boodschap tot bescheidenheid. Koning, keizer, admiraal, wc-papier gebruiken ze allemaal!